S.M.E.T. Kamermuziek
Quirine Viersen | cello
Johann Sebastian Bach (1685-1750)
- Suite No.1 in G, BWV 1007
- Prelude
- Allemande
- Courante
- Sarabande
- Menuet I & II
- Gigue
Benjamin Britten (1913-1976)
- Suite No.1 Op.72
- Canto primo: Sostenuto e largamente
- Fuga: Andante moderato
- Lamento: Lento rubato
- Canto secondo: Sostenuto
- Serenata: Allegro pizzicato
- Marcia: Alla marcia moderato
- Canto terzo: Sostenuto
- Bordone: Moderato quasi recitativo
- Moto perpetuo e Canto quarto: Presto
Johann Sebastian Bach (1685-1750)
- Suite No.4 in Es, BWV 1010
- Prelude
- Allemande
- Courante
- Sarabande
- Bourrée I & II
- Gigue
Quirine Viersen
Quirine Viersen behoort internationaal tot de meest vooraanstaande muzikale persoonlijkheden van haar generatie. Met haar intense, uitdrukkingsvolle en virtuoze cellospel slaagt zij er voortdurend in collega’s, pers en publiek van haar grote muzikaliteit en meesterkracht te overtuigen.
Quirine streeft er in haar optredens altijd naar om met het publiek te communiceren, door het overbrengen van haar gevoel wil ze de muziek samen met haar toehoorders beleven, en hen met haar spel ‘raken’.
Quirine was prijswinnaar op diverse internationale concoursen, in 1989 was zij de jongste prijswinnaar ooit op het Scheveningen Internationaal Muziekconcours. Daarna volgden het Rostropovich Concours in Parijs (1990), het Internationale Cello Concours in Helsinki (1991), en het toonaangevende Tchaikovski Concours in Moskou (1994).
In 1994 ontving zij bovendien de meest prestigieuze staatsprijs voor klassieke muziek, de Nederlandse Muziekprijs!
Gevolg van deze mooie prijzen was dat Quirine met vele toonaangevende symfonieorkesten als soliste kon spelen, zoals het KCO onder Herbert Blomstedt, Ingo Metzmacher en Bernard Haitink en o.a. St. Petersburg Philharmonic Orchestra o.l.v. Valery Gergiev.
Quirine maakte ruim tien cd-opnames, o.a. van de 3 cello suites van Benjamin Britten haar meest recente (met Thomas Beijer) verscheen najaar 2023 en bevat o.m. de sonates van Chopin, Poulenc en Escher.
Naar aanleiding van haar opname van Bachs Cellosuites uit 2011, verscheen de volgende recensie in The Strad: “Haar interpretaties worden gekarakteriseerd door balans, verbeelding en een fijn gevoel voor fantasie.”
Een nieuwe kijk op het leven en daardoor ook op deze indrukwekkende muziek leidde tot een tweede complete opname, die eind 2018 op het label Barca Nova uitkwam.
Quirine speelt op de ‘Joseph Guarnerius Filius Andreae’ uit 1715, voorheen bespeeld door André Navarra. Deze werd haar, op voorspraak van Heinrich Schiff, welwillend ter beschikking gesteld door het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds. Schiff deed haar voor dit instrument één van zijn strijkstokken cadeau.
Programma toelichting
Johann Sebastian Bach (1685-1750)
De Zes cellosuites van Johann Sebastian Bach behoren tot het Oude Testament van de celloliteratuur. Elke cellist die de muziek voor zich heeft, voelt zich meteen aangetrokken tot deze werken. Toch zijn er veel vragen en discussies over deze Suites a Violoncello Solo senza Basso. Schreef Bach de muziek wel echt (alleen) voor cello? Wanneer schreef hij deze muziek, aan het hof van Köthen of al eerder in Leipzig? Zelfs het auteurschap wordt soms betwijfeld. Al zijn de claims dat Anna Magdalena Bach, in wier prachtige handschrift het manuscript o.a. is overgeleverd, zélf de auteur zou zijn, bijna niet serieus te nemen. Op de titelpagina van haar kopie van het manuscript staat ‘J. S. Bach Maitre de Chapelle’ wat duidt op de periode 1717-1723 toen hij kapelmeester was in Köthen.
Naast haar handschrift zijn er nog 3 kopieën van het manuscript uit J.S. Bach’s bibliotheek bewaard gebleven (o.a. Johann Peter Kellner organist en vriend van Bach) plus de 1e gedrukte uitgave in 1824 in Parijs.
De suites leggen een route af van ‘eenvoud’ naar toenemende virtuositeit: van de veelal open snaren van de eerste drie suites, via het meer complexe Es groot van de enigmatische Vierde suite, naar de donkere Vijfde suite in c klein, waarbij de hoogste snaar een toon lager moet worden gestemd. De Zesde suite is het meest uitzonderlijk, want deze vraagt om een instrument met vijf snaren – wellicht de viola pomposa, of de cello piccolo, maar wordt ondanks het gemis van de extra snaar ook op een ‘gewone’ cello gespeeld.
De Eerste suite is meteen de bekendste cellosuite. In een stralend G groot begint de beroemde en troostrijke prelude. In de eerste maten domineren de losse snaren G, D en A, met grote resonantie tot gevolg. In deze eerste suite ziet de cellist zich meteen ook voor uitdagingen gesteld. Wat te doen met de articulatie bogen? Hoe wordt bijvoorbeeld de climax vóór het slot van de prelude opgebouwd, heftig of gelijkmatig stromend? In het handschrift van Anna Magdalena Bach, waarin deze suites zijn overgeleverd, zijn de boogjes boven en onder de noten zeer losjes en schijnbaar inconsequent genoteerd. Slordig, of wilde de componist juist maximale variatie in de groepering van de noten?
Iedere cellist moet hierin zijn eigen afwegingen maken.
De suite volgt een traject dat in de daaropvolgende suites grotendeels gelijk blijft: een vrije prelude, gevolgd door een snelle Allemande en Courante, een contemplatieve Sarabande, een Menuet I met een uitstapje naar mineur in Menuet II, en een afsluitende vlotte Gigue.
De Vierde suite is een van de technisch meest veeleisende van de suites, aangezien E♭ een ongemakkelijke toonsoort op de cello is waarbij de linkerhand veel moet stretchen. De toonsoort is ook moeilijk op cello vanwege het vaak ontbreken van resonerende open snaren. De prelude bestaat voornamelijk uit een stromende achtste-beweging die overgaat in een cadens voordat hij terugkeert naar zijn oorspronkelijke thema en beweging.
De zeer vredige sarabande is bijzonder want de benadrukte 2e tel van de maat, wat het basiskenmerk is van deze 3/4-dans, ontbreekt in deze specifieke sarabande, want bijna elke eerste tel bevat een akkoord (een benadrukking) terwijl de tweede tel dat meestal niet heeft.
In deze E♭ suite wordt de Prelude, Allemande, Courante de Sarabande opgevolgd door Bourree I en II en vervolgens beëindigd met weer een vlotte Gigue.
Benjamin Britten (1913-1976)
De Bach-suites leverden een compositie model op voor Benjamin Brittens drie suites voor solo cello. Maar een heel belangrijke inspiratie voor Britten was het karaktervolle, indrukwekkende spel van cellist Mstislav Rostropovich. In september 1960 woonde Britten de Londense première bij van Dmitri Sjostakovitsj’s recente Celloconcert nr. 1, waarin Rostropovich de solist was. De Britse componist en de Russische cellist sloten een rijke en productieve muzikale vriendschap, die de directe bron was van vijf blijvende werken. Britten begon vrijwel onmiddellijk te werken aan een Cellosonate, die Rostropovich de volgende zomer in première bracht op het Aldeburgh Festival met Britten zelf aan de piano. Een symfonie voor cello en orkest volgde. Rostropovich speelde de première in Moskou in 1964, met Britten als dirigent van de Moscow Philharmonic. Die winter begon Britten met de eerste van zijn drie cello solo suites; Rostropovich bracht hem in première op het Aldeburgh Festival in 1965.
Net als de Bach-suites is Brittens eerste Cello Suite in zes delen geschreven, zij het meer in de manier van karakterstukken dan de stilistische dansen in de Bach suites. Britten gebruikt echter een Canto als verbindend element. Het opent de Suite en keert dan terug na elke twee delen, een moderne versie van de barokke ritornello.
Het eerste deel is een fuga, in het soort contrapunt dat Bach vaker gebruikte in zijn solo-vioolwerken dan in zijn cellosuites. Sarcastisch en geestig, aan het eind vervagend in flageoletten als een muzikale fata morgana. In het prachtige Lamento, een lento rubato, ontwikkelt een expressief thema gericht op E, en draait zich vervolgens ondersteboven en gaat richting E♭; de daaropvolgende spanning tussen E en E♭ als tonaal middelpunt wordt pas in de laatste maat opgelost.
Elk deel van de Suite gaat direct over in de volgende. De korte, Canto Secondo introduceert de Serenata, een deel volledig pizzicato gespeeld met de branie van een dronken flamenco gitaar.
De Marcia verwijst ook naar deze Spaanse gitaarmuziek, namelijk de traditie van stukken die de Roomse processies imiteren. Hier suggereert de cello de nadering van een harmonie en fanfare corps. Passages met flageoletten afgewisseld met ritmisch rappen op open snaren met het hout van de strijkstok, wat luider worden naarmate de parade nadert, en dan vervagen als die voorbijtrekt .
De chromatische spanning van de Canto Terzo maakt plaats voor een Bordone-deel (een term voor een voortdurend klinkende open-snaar, een beetje als een doedelzak, met virtuoze figuratie - inclusief linkshandige pizzicato - boven en onder de ‘drone’ D. Het laatste deel de Moto Perpetuo zoemt voorbij met duizelingwekkende snelheid, de vlucht van een hommel met steroïden. Britten mengt in een vluchtige mix delen van de Canto, in zijn oorspronkelijke vorm in het halsbrekende Moto Perpetuo, eindigend met een triple-forte, kleine seconde wringende dubbelnoot. Wat een briljante climax!
Entree : € 18,00 inclusief kopje koffie of thee.
Kinderen vanaf 12 jaar & studenten € 10,00
Kinderen t/m 11 jaar gratis
Dit concert is toegankelijk met de podium pas